‘Eef Brouwers was altijd “een van ons”’, aldus Lars Andersson, voormalig hoofd Evenementen bij NOS Nieuws. ‘In de periode dat ik verantwoordelijk was voor de rechtstreekse NOS-uitzendingen van koninklijke gebeurtenissen vond ik hem vaak aan mijn zijde als ik bij [toenmalig koningin Beatrix] bepleitte wat minder angstvallig om te gaan met de aanwezigheid van camera’s. Dat was overigens geen garantie op verandering in haar houding of opvatting.’
Eef Brouwers (Zwolle, 1939, officier in de Orde van Oranje-Nassau, drager van het Erekruis in de Huisorde van Oranje) was, onder meer, journalist bij het Utrechts Nieuwsblad, hoofdredacteur van het Nieuwsblad van het Noorden, presentator van NOS Studio Sport en nieuwslezer van het NOS Journaal. In 1983 maakte hij de transfer naar de woordvoering, eerst bij Philips en later als hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst.
Maar kan dat, zo’n overstap? Een journalist heeft als doel “de best mogelijke versie van de waarheid op te diepen” (Carl Bernstein, 2016). Een voorlichter kan een tegengesteld belang hebben. En als die journalist is geweest, weet hij hoe hij dat, desgewenst, kan voorkomen. Omgekeerd weet een journalist voorheen voorlichter muizengaatjes om toch bij die waarheid te komen.
‘In het algemeen’, laat Tom-Jan Meeus, politiek columnist bij NRC Handelsblad, weten, ‘valt mij op dat de combinatie van ervaringen als journalisten en woordvoerder vaak goed uitpakt.’
Zo ook bij Brouwers. “Ik probeerde te blijven denken als journalist. Ik had al die jaren begrip voor de positie van de journalist: ik had tenslotte jaren aan die kant gestaan. Ik kende de druk en de omstandigheden waaronder journalisten hun werk moesten doen. En dat liet ik meespelen”, vertelde Brouwers aan Eddy Jansen in 2014 in “Frits”, de stadsglossy voor Eindhoven en Helmond.
“Bij Philips heeft Brouwers een reputatie van grote openheid en persvriendelijkheid opgebouwd”, schrijft Raymond van den Boogaard in NRC Handelsblad op 14 februari 2014. “Althans onder de Philips-presidenten Wisse Dekker en Cor van der Klugt. Toen in 1990 Jan Timmer aantrad, was het uit met de openheid.”
‘Dat laatste’, aldus Andersson, die bij de NOS jarenlang met Brouwers samenwerkte als collega-redacteur/verslaggever, ‘ging tegen zijn natuur in’. Ook Andersson roemt zijn openheid en eerlijkheid. ‘Eef heeft vele functies uitgeoefend, met zijn voeten in de modder tot en met witte boord achter een bureau en bij allemaal gold dat hij er letterlijk het beste van maakte.’
Dat was ook zo in zijn persoonlijk leven. ‘Eef heeft ooit de impact van nieuws wel heel persoonlijk meegemaakt. Op de redactie van het NOS Journaal las hij, het nieuws van het ANP op de telex controlerend, hoe familieleden bij een ongeluk om het leven waren gekomen’. In “Frits” daarover: “Als je zelf in zo’n situatie verkeert, dat dierbaren zijn overleden, is mijn ervaring dat mensen vaak niet weten hoe ze daarmee moeten omgaan. Ze ontwijken je vervolgens. Bij mij heeft het tegenovergestelde gevoel zich juist ontwikkeld.”
In zijn RVD-tijd moest Brouwers behoedzaam zijn. Andersson: ‘Eef verpakte zijn antwoorden toen wel altijd in wijdlopige beschouwingen waarbij je scherp moest opletten waar hij het nieuws verstopte.’ Brouwers zelf daarover: “Een antwoord als “ik kan het u niet zeggen”, neemt geen loopje met de waarheid. Ik vertel wat ik kan, maar daarna houdt het op.” Brouwers vereiste respect voor zijn positie en verwachtte oplettendheid van de journalist zelf. Daarbij vond hij het op z’n minst handig dat de journalist zelf achtergrondinformatie verzamelt. “Een goede verstaander komt daarmee vaak nog een heel eind.”
Zo liet Brouwers zien dat voorlichter en journalist geen tegenpolen zijn. Er zijn veel wegen naar “de best mogelijke versie van de waarheid”. Brouwers was het levende bewijs dat ogenschijnlijk conflicterende loyaliteit, naar zowel werkgevers als samenleving, in feite geen tegenstelling is.